Fietsverhaaltjes

Fietsen is de perfecte bezigheid om je hoofd leeg te maken. Dat werkt bij mij tenminste altijd prima, hoewel mijn hoofd zich dan ook direct weer vult met andere zaken, zoals inspiratie voor verhaaltjes over het fietsen. Een deel van deze verhaaltjes verscheen eerder al op de website 'Manonfietst' (deze bestaat niet meer). Veel van deze stukjes zijn al wat jaren geleden geschreven, de meest recente staan bovenaan.

Kunstfietsen Het ontstaan van het kunstfietsen
Zuiderburen De zuiderburen
Herfstfiets Herfst op het fietspad
Het oosten Fietsen in het niet-verre oosten
Fietsbel Een fiets met een bel
Fietshelm De held zonder helm
Snotraket De Snotraket
%$fieters Die %$#-fietsers!
Berg Mijn eerste berg
De haas Hazen
Lek! Lek!
Zondagmorgen Zondagmorgen
Klikpedalen Klikpedalen
Vriebelvrol Vriebelvol fietsen
Praatjesmaker Praatjesmakers
Tegenwind Tegenwind
Leeghoofd Leeghoofd
Roze trui De roze trui
Gesoigneerd Gesoigneerd
Groepsgedrag Groepsgedrag
Trainingsschema Het trainingsschema
Daalkunst Daalkunst
Zijwieltjes Zijwieltjes
Racefiets versus mtb Racefiets versus mtb
In het wiel In het wiel
Pech onderweg Pech onderweg
Lees dit niet Lees dit niet!
De Strava-kip De Strava-kip
De gele trui Draag nooit een gele trui
Mooi weer De mooiweerfietser

Het ontstaan van het kunstfietsen

Kunstfietsen

Op het moment dat ik dit schrijf is het alweer ruim dertig jaar geleden dat ik fietsen ontdekte als een fantastische hobby. Daarvoor gebruikte ik mijn tweewieler om van A naar B te komen. Met de aanschaf van mijn eerste racefiets ging ik ineens voor mijn plezier blokjes om. Die stukjes werden al snel behoorlijke afstanden, en de lol bleef. Toch merk ik dat ik in de loop der jaren anders ben gaan fietsen. In het begin was ik vooral aan het testen waar mijn grenzen lagen: kijken hoe ver en hoe hard je kunt en dat dan steeds proberen te verbeteren. Hartstikke leuk, maar vanaf je veertigste merk je dat vooral de recordsnelheid steeds lastiger te verbreken is. Op een gegeven moment merkte ik dat ik daar behoorlijk chagrijnig van kon worden en besloot ik dat ik anders moest gaan fietsen. Zonde immers om een bezigheid die je al jaren zoveel plezier oplevert ineens je humeur te laten bederven.

Ik merkte sowieso al dat ik met het ouder worden anders op de fiets zat: ik kreeg meer oog voor mijn omgeving. Daarnaast ging ik met de komst van de steeds beter wordende camera op de mobiele telefoon ook meer lol krijgen in het fotograferen tijdens mijn fietstochten. Die twee factoren zorgen er samen voor dat het fietsen eigenlijk zonder moeite ervoor te doen weer net zo leuk werd als toen ik nog pr’s probeerde te rijden. Misschien zelfs leuker, want Nederland is prachtig, en er is geen betere manier om daarvan te genieten dan op de fiets.

Ik heb mezelf eigenlijk nooit als kunstliefhebber beschouwd, maar de laatste jaren merkte ik dat ik steeds vaker kunstwerken op de foto zette tijdens fietstochten. Ook muurschilderingen, die al een tijdje overal als paddenstoelen uit de grond schieten, fotografeer ik maar wat graag. Op een gegeven moment ging ik lijstjes maken van bijzondere kunstobjecten en schilderingen die ik nog wilde zien, zodat we daar tijdens een volgende fietstocht langs zouden kunnen rijden. Vrienden en kennissen attendeerden me ook steeds vaker op objecten die ik waarschijnlijk wel zou willen zien, dus die kwamen ook op het lijstje.

Inmiddels heb ik al zoveel moois gezien, dat ik dacht dat een overzichtskaart misschien ook voor andere mensen leuk zou kunnen zijn (en, eerlijk is eerlijk: ook voor mezelf). Zo is de kunstfietskaart ontstaan.

Uiteraard is deze kaart nooit 'af'. Zeker op het moment van publicatie (december 2024) zijn er nog heel wat open plekken op de kaart die vast nog wel gevuld gaan worden. Ik kijk er naar uit dit de komende jaren samen met Joost te gaan doen. En ik hoop dat er op zijn minst een paar anderen van gaan meegenieten 🙃


Herfst op het fietspad

Herfstfiets

Herfst, het is niet mijn favoriete seizoen. Natuurlijk, de natuur is mooi, en het lijkt soms of je in een schilderij rondfietst met al die kleurenpracht om je heen. Maar bijna gelijk met het verschijnen van geel, oranje, rood en bruin aan de bomen, beginnen de bladeren te vallen. En eenmaal op de grond beland vormen diezelfde mooie bladeren een extra uitdaging voor fietsers. Zeker als je, zoals ik, op een fiets met dunne bandjes rijdt. En als dat mooi gekleurde laagje dan ook nog eens nat regent, dan veranderen de fietspaden helemaal in een soort glijbanen.

Nou ben ik in het gelukkige bezit van meer dan alleen een racefiets. Ik kan ervoor kiezen de gravelbike te pakken, die wat bredere banden en wat meer profiel heeft. En als dat voor mijn gevoel nog niet voldoende is, heb ik ook nog een mountainbike tot mijn beschikking, waarmee je bijna moeiteloos over ruig terrein rijdt, met of zonder bladeren. Allebei prima alternatieven voor de racefiets dus.Toch kan ik aan het einde van een mooi fietsseizoen altijd maar moeilijk afscheid nemen van de racer. Niet alleen omdat ik het nou eenmaal de fijnste fiets vind, maar ook vanwege het gevoel dat het echte fietsseizoen daarmee afgelopen is. De overstap naar mijn ‘winterfietsen’ stel ik daarom altijd zo lang mogelijk uit. Ik realiseer me daardoor maar al te vaak als ik al op de racefiets zit, dat het niet de verstandigste keus was voor de gladde en natte wegen waar ik overheen rijd. En wanneer je bang bent om te vallen, dan gebeurt dat juist, zeggen ze. Oppassen dus in dit jaargetijde, vooral wanneer ik tóch nog op de dunne bandjes rijd.

Maar terwijl ik dit schrijf, is het leed al geschied. Mijn rechterknie heeft een behoorlijke klap gehad en is dubbellaags gehecht, de linkerkant van mijn lichaam heeft ook wat schade opgelopen (waaronder een gekneusde rib), maar dat valt allemaal gelukkig wel mee. Mijn knie is er het ergst aan toe en dat ik daar straks weer mee zou moeten kunnen fietsen, klinkt vrij absurd. Ik ga er natuurlijk van uit dat het weer goed komt, maar ben wel even op non-actief gezet. Had ik toch eerder op de gravelbike moeten overstappen? Je zou het bijna denken. Bijna, maar in dit geval had het helemaal niets uitgemaakt. Ik viel namelijk niet met de fiets, maar tijdens een hardloopevenement. Zodra het weer kan, stap ik uiteraard weer op de fiets. Misschien toch eerst maar even op de mountainbike…


Een fiets met een bel

Berg

Voor veel fietsers is het vooral een ding dat hun mooie karretje ontsiert: de fietsbel. Hoewel iedere stadsfiets er eentje heeft, is het voor op de racefiets of de mtb lang niet voor iedereen de gewoonste zaak van de wereld. Zo’n ding kan weliswaar heel praktisch zijn, maar ja, het stáát natuurlijk niet als je een strakke racer of mountainbike hebt van een paar duizend euro.

Toen ik mijn eerste racefiets kocht, was dat één van de eerste dingen die me duidelijk werd gemaakt door de leden van de club: er hoort geen bel op. Punt. Als er fietsers voor je rijden die je wilt passeren, dan roep je maar gewoon, dan gaan ze ook wel aan de kant. Maar ik merkte al snel dat dat als zeer onsympathiek werd ervaren door de medeweggebruikers. “Koop maar een fietsbel” kwam er dan als reactie. Wat natuurlijk nergens op slaat, want door je stem te laten horen bereik je hetzelfde effect: de fietser voor je laten weten dat je er graag even langs wilt, omdat je nou eenmaal net even harder gaat. De boodschap achter “mag ik er even langs” en “tring tring” (van de bel) is precies hetzelfde.

Later, toen ik al lang een bel op mijn fiets had omdat ik dat gewoon prettiger vind, ontdekte ik dat ook die bel bij sommige medeweggebruikers voor irritatie kan zorgen. Een niet-fietsende vriendin vertelde ooit dat ze gek werd van al die idioten op een racefiets die maar onophoudelijk “ping, ping, ping, ping” laten horen als ze hun voorgangers naderen. Nou hoef je natuurlijk geen tien keer te bellen om te laten weten dat je er langs wilt, maar er zijn mensen die zich overal aan ergeren. Al was het alleen maar omdat er iemand harder gaat op een fiets dan zij zelf.

Inmiddels ben ik geoefend in het exact bepalen van het juiste moment om mijn bel te gebruiken. Dat klinkt misschien wat overdreven, maar het maakt nogal een verschil of je een leeftijdsgenoot, een hoogbejaarde of een groepje jongelui wilt inhalen. Ruim voordat ik ga passeren probeer ik dus in te schatten: wie rijdt er voor me, hoe goed hoort die persoon mijn bel en hoe snel reageert hij of zij daar vervolgens op. Je zou er bijna een cursus voor kunnen gaan volgen.

Maar ook met jaren bel-ervaring blijft het lastig en kan je irritaties niet altijd voorkomen, zo bleek laatst maar weer eens. Op een niet al te breed fietspad naderde ik twee wat oudere mensen die naast elkaar fietsten en waar ik echt niet langs paste. Ik belde één keer, maar dat had geen effect. Iets dichterbij probeerde ik het nog maar eens, maar nee, de bejaarden hoorden niets. Vlak achter het duo belde ik weer, en vervolgens nog twee keer, maar nog altijd geen enkele reactie. “Zou ik er misschien even langs mogen”, probeerde ik toen maar eens. Geschrokken keken ze om en zachtjes mopperend gingen ze achter elkaar rijden om mij de gelegenheid te geven te passeren. Terwijl ik langsfietste, hoorde ik één van de twee nog net zeggen: “Koop dan ook een bel!”


De held zonder helm

Helm

Ik ken geen fietsers die zonder helm rijden. Met fietsers bedoel ik dan in dit geval niet iedereen die naar school of werk fietst of boodschappen gaat doen op een tweewieler. Maar de mensen die ik ken die voor hun plezier een stukje gaan fietsen op een racefiets of mtb, dragen allemaal een helm. Ook als ik om me heen kijk wanneer ik zelf aan het fietsen ben, kan ik niet anders dan constateren dat veruit de meeste andere rijders zo’n ding op hun kop hebben.

Toch zijn ze er nog, de fietsers die hun kilometers maken met een bloot hoofd. Of met alleen een mutsje op. Ik zie ze, tijdens bijna elke rit kom ik er wel eentje tegen. Eigenlijk ook nooit meer dan eentje, waardoor ik me wel eens afvraag of die ene vent zonder helm ergens staat te wachten tot ik langs kom rijden en dan gauw opstapt om te laten zien dat hij nog bestaat.

Wat ik me wel vaak afvraag als ik de bloothoofd-fietser zie gaan: waarom? Jaren geleden, toen het nog geen algemeen gebruik was, kon je nog wegkomen met een vaag excuus als ‘geen gezicht’. Maar inmiddels zijn de verhoudingen omgedraaid, en rijd je eigenlijk behoorlijk voor schut als je geen helm op je hoofd hebt.

Een jaar of tien geleden had ik een fietsende zwager die het ook maar bleef vertikken om een helm te dragen. Wat wij ook tegen hem zeiden, hij bleef volhouden dat je net zo goed een kookpot op je hoofd kon zetten. Een helm leidde volgens hem onherroepelijk tot een ‘hersenverkoking’. En hoewel die verkoking bij al zijn fietsende vrienden en familie (mét hoofddeksel) maar niet wilde optreden bleef hij volhardend. Totdat de bewuste zwager een nieuwe liefde tegenkwam. Een hele lieve maar vooral ook verstandige vrouw, waar hij natuurlijk wel naar moest luisteren. Zij vertelde hem vriendelijk dat al dat gefiets helemaal prima was, maar dat hij dat voortaan misschien wel met hoofdbescherming op zou kunnen doen. Nooit meer iets over de verkoking gehoord, en ja, de zwager fietst nog steeds, met helm.

Omdat ik dus geen actieve fietsers zonder hoofddeksel ken en omdat ik al een tijdje worstel met die ‘waarom’-vraag, ben ik maar eens wat gaan googelen. Lange discussies vind je dan, waarin verreweg de meesten het wel eens zijn: op een racefiets of een mtb draag je een helm. Toch is er inderdaad een enkeling die daar tegenin durft te gaan. Met als voornaamste argument dan iets in de trant van “Ik ben nog nooit gevallen, ik rij heel voorzichtig, ik fiets nooit in de bergen en ik gebruik mijn hoofd”. Bijzondere redeneringen, vind ik. Want natuurlijk, dat kan allemaal waar zijn, maar dat is toch geen reden om dat ding níet op te zetten? Als je nog nooit gevallen bent, heb je blijkbaar niet alleen zelf goed uitgekeken, maar ook gewoon veel geluk gehad. Niets heldhaftigs aan. En resultaten uit het verleden zijn nooit een garantie voor de toekomst. Een goed passende helm staat stoer, zit lekker en beschermt je kop. En draag je zo’n ding niet, dan ben je toch blijkbaar ooit al eens ergens, misschien zonder het te merken, heel hard op je hoofd gevallen.


Hazen

Haas

Hazen, als fietser heb je er regelmatig mee te maken. En dan bedoel ik niet die beesten met die grote oren, maar andere fietsers die je als richtpunt voor je gebruikt om zelf wat harder te gaan. De term komt uit de marathon, waar het gebruikelijk is om ‘hazen’ voor je te laten lopen als gangmakers. Bij het fietsen werkt het bijna net zo: de haas is degene die je in de verte ziet rijden en waar je lekker naar toe kunt trappen. Waardoor je net even harder gaat dan wanneer die ander er niet geweest was. Het mooiste is het natuurlijk als je daarna ‘erop en erover’ gaat, en de haas verbouwereerd achterlaat.

Op de racefiets gebeurt het vaak dat ik een haas voor me zie rijden en dat ik er naar toe kan fietsen. Maar bij het mountainbiken blijkt dat toch een ander verhaal. In het bos zijn er sowieso weinig lange, rechte wegen, zodat het zicht op anderen een stuk beperkter is. Maar, eerlijk is eerlijk, ik ben ook gewoon niet snel genoeg op de mtb om een bedreiging te zijn voor andere fanatiekelingen. De conditie is weliswaar deze winter vele malen beter dan anders, juist door de ontdekking van die mtb, maar qua techniek en lef schiet ik hopeloos te kort. Niet dat ik er minder plezier door heb, want ik geniet echt van elke meter op mijn nieuwe fiets.

Het kriebelt natuurlijk wel. Als je dat competitieve in je hebt zitten, dan krijg je het er niet zo makkelijk uit. Maar zeker tijdens de eerste tochtjes over het mtb-parcours hier in de buurt zat er weinig anders op dan regelmatig even aan de kant gaan voor rijders die mij wilden inhalen. Ik was de aller langzaamste ooit in het bos, althans zo voelde het.

Inmiddels heb ik er heel wat tochtjes opzitten en ben ik niet meer de sloomste. Het is zelfs al voorgekomen dat er anderen voor mij aan de kant moesten. Maar die telden dan niet echt, omdat er altijd ‘iets’ mee was. Een kerel die minsten twee keer zo veel weegt als ik, een paar meiden die duidelijk hun eerste ritje op een mtb aan het maken waren, of een vader met zijn zoontje van acht. Tja, daar hoef je niet trots op te zijn als je die kan inhalen.

Maar vanmorgen, uit het niets, reed hij daar ineens voor me. Op het laatste stukje asfalt voordat de route het bos weer indraaide, ging een haas. Een echte. Een man met een normaal postuur, niet bejaard, goeie fiets, gewoon iemand die lekker aan het fietsen is. Hij leek niet achterlijk snel te gaan, en ik besloot onmiddellijk: dat wordt hem, mijn eerste haas op de mtb. En ik zal hem krijgen ook. Ik zette aan en eenmaal tussen de bomen zag ik al snel dat ik dichterbij kwam. Met nog een beetje extra inspanning naderde ik hem tot aan zijn achterwiel. Het moment dat ik hem zou gaan inhalen was bijna daar, maar er was geen ruimte. Ik vond het niet erg, want ik moest even op adem komen en wist dat er wel gelegenheid zou komen er langs te gaan. Bij een kruising met een wandelpad zag ik mijn kans. De man voor me ging wat naar links, ik dacht om mij er langs te laten en ik wilde al ‘dankjewel’ zeggen en doorfietsen. Maar net voordat ik mijn mond open deed, bleek dat hij gewoon echt linksaf ging. Het wandelpad op, daar waar je als mtb’er niets te zoeken hebt. Weg was mijn haas en de mogelijkheid hem in te halen.

Ik was zo vastbesloten geweest dat ik deze prooi zou verslinden, dat ik niet eens teleurgesteld was, maar bijna hardop moest lachen. Weer geen haas gevangen vandaag. Ik zou nog even geduld moeten hebben. Maar toch, ergens, diep van binnen, weet ik dat het moment gaat komen. Dus dames en heren op de mtb, wees gewaarschuwd. Want echt, een dezer dagen gaat het gebeuren: dan is één van jullie toch echt het haasje.


Mijn eerste berg

Berg

Je eerste berg op de fiets vergeet je nooit. Ik niet in ieder geval. Die van mij ging ik alweer ruim 20 jaar geleden op.

Je kunt eindeloos kilometers maken in ons eigen mooie, vlakke land, maar als je een beetje wilt kunnen meepraten met andere fietsfanaten dan moet je toch minsten één keer een berg op gefietst hebben. Dat werd me tenminste al snel duidelijk toen ik eenmaal besmet was met het fietsvirus. Natuurlijk begon ik netjes met wat Hollandse heuveltjes, eerst op de Veluwe en daarna in Limburg. Maar ik moest niet denken dat ik daarmee wist wat klimmen was, lachten de ervaringsdeskundigen om mij heen.

Er zat dus weinig anders op dan mijn koffer in te pakken en ergens een berg op te zoeken. De bestemming werd Mallorca, zeker in het voorjaar een waar paradijs voor fietsliefhebbers. Een volledig verzorgde reis waar ik zelf alleen maar hoefde te eten, slapen en…fietsen. Een droom voor elke wielerliefhebber: ‘s ochtends wakker worden en bedenken dat je die dag niets hoeft behalve een stukje trappen door een afwisselend landschap met mooi weer.

De eerste paar dagen reden we verschillende heuveltjes op, die in mijn beleving toch echt bergen genoemd mochten worden. Ik genoot ervan, het viel allemaal best mee, en ik kwam overal zonder problemen boven. Maar ja, het waren ook geen bergen, het waren slechts heuvels. Het echte klimwerk zou later in de week tijdens de koninginnenrit pas komen.

De Puig Major heette de berg die op het programma stond. Een klim van 14 kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van 6%. Elke dag bestudeerde ik de grafiekjes die waren opgehangen voor de liefhebbers en waarop je kon zien hoe de klim er op papier uitzag. Niet dat ik er veel aan had, want al die lijntjes en cijfertjes krijgen pas een betekenis als je ze een keer gevoeld hebt.

De nacht voor de klim sliep ik slecht. Ik zag mezelf afstappen, omkeren, omvallen, uitgeput naast mijn fiets lopen en in een ravijn rijden. Ik probeerde te bedenken hoe ik alle reepjes, bananen bidons en gelletjes moest meenemen die ik zeker nodig zou hebben onderweg. Alle adviezen die ik van anderen had gekregen kwamen nog eens langs. Goedbedoeld allemaal natuurlijk. ‘Je eigen tempo rijden’ was het voornaamste, maar hoe weet je wat je eigen tempo op een berg is als je er nog nooit gefietst hebt?

Op de dag van de klim zelf was ik bloednerveus. Tijdens de kilometers richting de voet van de Puig kon ik niet echt genieten. Er zat een berg in mijn buik. En als je dat ding ziet liggen in de verte en bedenkt dat je daar tegenop moet fietsen, vraag je je toch echt even af: waaróm?

Onderaan de klim werd de groep ‘losgelaten’. Nu ging het beginnen, ieder ging op eigen kracht en in eigen tempo omhoog, we zouden elkaar boven weer zien. Ik fietste rustig en naarmate de meters op mijn teller kilometers werden, werd ik kalmer en begon ik het langzaam aan leuk te vinden. Ik had een soort ritme gevonden waarvan ik dacht het wel een tijdje vol te kunnen houden en hoefde niet aan de beademing. Al snel keek ik om me heen en zag alles in het dal kleiner worden. Ik genoot.

Hoe lang ik over de klim gedaan heb, zou ik echt niet meer weten. Schandalig, want dat hoor je te kunnen delen met andere fietsers. Wat ik nog wel weet, is hoe het voelde toen ik uiteindelijk boven was. Ik begreep ineens dat bergen gemaakt zijn om tegenop te fietsen. En ik kon me niet voorstellen dat ik ooit nog van een top zou kunnen genieten zonder fiets. Wat is de lol van bergop met een auto als je ook op eigen kracht naar boven kunt?

Inmiddels heb ik heel wat andere bergen gefietst. Soms is het genieten, soms is het vooral afzien. Maar dat gevoel als je boven bent, dat blijft. Zelfs als de berg eigenlijk geen berg is. Want de vertaling van die Puig Major blijkt dan in het Nederlands toch een beetje tegen te vallen. Het is eigenlijk gewoon een ‘hogere heuvel’…


De snotraket

Snotraket

In het Nederlands bestaat de term volgens mij helemaal niet, maar iedere fietser begrijpt je meteen als je het hebt over de snotraket. In het Engels noemen ze het wel zo (snot rocket, echt waar!) en een duidelijker benaming kan ik zo snel even niet verzinnen zonder dat het nog ranziger wordt dan het al is.

Oké, even voor de niet-fietsers onder ons: als je aan het fietsen bent en het is niet al te warm buiten, dan resulteert dat bij veel sporters (ook bij hardlopers is het een bekend fenomeen) in een loopneus. En al klinkt een loopneus in onze taal nog als iets waar je bij het rennen misschien zelfs wel voordeel van zou kunnen hebben, in de praktijk is het gewoon lastig en wil je er zo snel mogelijk van af. De meest eenvoudige manier om de inhoud van die loopneus kwijt te raken, is het lanceren van de snotraket: je houdt met je vingers één neusgat dicht en snuit hard door het andere neusgat terwijl je daarbij richt naar de grond. Eventueel herhaal je deze procedure voor het andere neusgat.

Wanneer je iemand voor het eerst op zo’n manier zijn neus ziet snuiten, dan ziet dat er best wat onsmakelijk uit. Toen ik net fietste op mijn racefiets kon ik me eerlijk gezegd ook niet voorstellen dat ik zelf ook tot de lanceerders zou gaan behoren. Maar de hoeveelheid neusvocht die je produceert tijdens een wat koudere rit is nou eenmaal groter dan je neus aankan. Een bevriende fietser die blijkbaar geen fan is van de raket, heeft altijd zo’n ouderwetse snotlap in de zak van zijn wielershirt, maar om nou te zeggen dat ik dat een frisse en fruitige oplossing vind…nee dus. Het duurde dan ook niet lang voordat ook ik de lanceerkunst onder de knie had.

Dat je er in de praktijk niet aan ontkomt dat die neus nou eenmaal af en toe geleegd moet worden tijdens het fietsen, betekent echter nog niet dat je dat te pas en te onpas ook moet doen. Wanneer er niet-sporters in je directe omgeving zijn bijvoorbeeld, is het toch echt beter heel even te wachten met de lancering.

Het wordt een ander verhaal wanneer je met fietsers onder elkaar bent. Het probleem is bekend bij iedereen, en de oplossing algemeen geaccepteerd. Maar toch, even voor de duidelijkheid voor alle fietsers die nog nooit zelf achter zo’n snotraket hebben gereden: als je je neus wilt snuiten, doe dat dan in een groep alleen als je achteraan fietst. Want ook al denk jij dat je heel goed weet hoe je je snotraket moet lanceren, je zult niet de eerste zijn die zijn neusinhoud op zijn achterligger snuit. Of op zijn mooie fiets. Of, nog lekkerder, op zijn bidon. Dus doe mij en je medefietsers voortaan een lol en houd een beetje rekening met het achterop komend verkeer. Of dit pleidooi helpt? Ik hoop het, maar weet diep van binnen natuurlijk wel beter. Sommige fietsers blijven nou eenmaal hele vreemde snuiters…


Die %$#-fietsers!

%$#fietsers

Dat je je op zondagmiddag op een zomerse dag niet met een racefiets in de duinen moet wagen, weet elke zichzelf respecterende fietser. Het is er op en naast de fietspaden op zulke dagen zo druk dat je daar met een snellere fiets gewoon niets te zoeken hebt. Als je er per ongeluk tóch een keer verzeild raakt terwijl alle Nederlandse en buitenlandse toeristen aan het buiten spelen zijn, ben je verzekerd van voldoende ergernis over en weer om je er de komende tien jaar niet meer te vertonen. De fietspaden langs de Nederlandse kust zijn prima te rijden op de racefiets op doordeweekse dagen, in het weekend bij niet al te mooi weer, of ’s ochtends vroeg als het wel erg warm belooft te worden, maar verder is het wat mij betreft een no-go area.

Afgelopen week was daar echter ineens een fantastische zomerdag die zich vermomd had als een maandagmiddag halverwege oktober. Daarbij was het ook nog eens herfstvakantie in een deel van het land, waardoor alles en iedereen die kon lopen of fietsen had besloten nog even lekker te genieten van die misschien wel laatste zonnestralen van het seizoen. Net als ik. Op mijn racefiets. In de duinen. Korte broek en korte mouwen, terwijl ik ook echt al met mijn halve winteroutfit gefietst heb.

Dat alle papa’s, mama’s, opa’s, oma’s, kinderen en huisdieren er ook zouden zijn, had ik natuurlijk kunnen weten, maar had ik me totaal niet gerealiseerd. Totdat ik er ineens middenin zat. Zwabberende kinderfietsjes, loslopende honden, paniekerige grijze e-bikers, ze waren er allemaal. Ik had op dat moment uiteraard alsnog een andere route kunnen kiezen. Maar op de een of andere manier vind ik het dan lastig om het plan ineens om te gooien. En dus bleef ik doorfietsen, een beetje sneller maar, zodat ik zo kort mogelijk in de weg zou rijden.

Al mijn zintuigen staan in zo’n situatie volledig op scherp. Geen oog voor de mooie omgeving, maar alleen voor de jogger die me tegemoet komt op het fietspad terwijl hij wordt ingehaald door een wat ouder stel dat stug naast elkaar blijft fietsen. Geen oor voor het ruisen van de zee, maar alleen voor de blaffende hond die ergens achter me rondrent terwijl zijn baasje hem wanhopig en tevergeefs bij zich probeert te roepen. Bij ieder obstakel dat voor me opdoemt maak ik in een kwartseconde de afweging: kan ik er nog voorbij of moet ik remmen? En gaat die vrouw voor me opzij als ik bel, of gaat ze omkijken en maakt ze een slinger naar links? Mijn fietstochtje verandert zo van een ontspannen ritje in ware topsport.

En hoewel ik me zo goed mogelijk probeer aan te passen aan alle andere recreanten en voor mijn gevoel de enige ben die volledig gefocust probeert ongelukken te voorkomen op het fietspad, heb ik toch weer regelmatig moeten horen dat ik een &%#$-fietser ben. Er zijn nou eenmaal hele volksstammen die alleen al bij de aanblik van een fiets met een krom stuur hele lelijke dingen gaan roepen. Terwijl ik, net als al die andere mensen, gewoon aan het genieten was van het mooie weer. Met mijn racefiets ja. Maar voor de komende tien jaar heb ik weer genoeg gehoord. Ook in oktober zal ik me voortaan bij zulke temperaturen niet meer in de duinen vertonen en braaf ergens anders gaan fietsen 😉.


Lek!

Lek!

Iedereen die wel eens in een groep fietst, weet wat het betekent als er ergens onderweg ineens ‘lek!’ klinkt door het peloton. Fietsers die nooit in een groep rijden ongetwijfeld ook, maar tegen jezelf hoef je dat niet te roepen als je tijdens een fietstochtje voelt dat je achterwiel ineens een stuk minder comfortabel aanvoelt op het asfalt. Wanneer je alleen of met zijn tweeën fietst, is de kans groot dat je dat vervelende euvel een stuk minder netjes benoemt dan het simpele ‘lek’. Want ja, het is natuurlijk altijd je achterband die plat is, en nee, dat gebeurt nooit vlak voor een zonovergoten terrasje waar ze toevallig een fietspomp hebben.

Eén van de voordelen van meerijden in een groep is dat er altijd wel iemand bij is die heel snel en behendig een binnenbandje kan wisselen. Deze persoon is dan ook standaard de klos bij pechgevallen onderweg, en vreemd genoeg lijkt het alsof diegene dat niet eens erg vindt. Vooral als vrouw tussen de mannen krijg je vaak niet eens de kans om je eigen band te vervangen. Mannen genoeg die maar wat graag laten zien hoe goed ze dat kunnen, en als je er vriendelijk bij glimlacht en uitgebreid bedankt, is iedereen na afloop tevreden.

Wanneer je echter niet altijd fietst in gezelschap van iemand die weet wat te doen als je band ineens plat is, wordt het toch echt tijd dat je ook zelf je wiel kunt voorzien van een nieuwe binnenband. Uit ervaring weet ik dat er nog heel wat fietsers rondrijden zonder dat ze over deze onmisbare skills beschikken, en dat zijn niet eens alleen vrouwen.

Net als met zoveel handigheidjes geldt ook in dit geval: als je weet hoe het moet, is het heel simpel. Maar als je het nog nooit gedaan hebt en je staat ergens in Nergenshuizen in de stromende regen met een gevalletje ‘lek’, dan wordt het verdraaid lastig om dat probleem even snel op te lossen. Ja natuurlijk, je hebt je telefoon bij je, en je kunt altijd iemand bellen die je komt ophalen. Maar dat meen je toch niet? Je hebt een supertoffe, stoere hobby, en zodra je een lekke band hebt, ga je als het grootste groentje om hulp staan roepen? Als je jezelf ook maar een beetje serieus neemt als fietser, dan doe je dat niet. Dus als je dit hebt zitten lezen en je begint nu langzaam te kleuren tot achter je oren: pak die fiets, haal hem lekker naar binnen, zoek een YouTube filmpje met uitleg en ga lekker binnen oefenen. Na afloop ga ook jij moeten toegeven dat het echt niet moeilijk is, en voortaan zit je echt véél lekkerder op je fiets. Zelfs in de regen in Nergenshuizen 😉.


Zondagmorgen

Zondagmorgen

Voor fietsers is de zondagmorgen van oudsher hét moment om de tweewieler uit de schuur te pakken en een lekker rondje te gaan rijden. Heerlijk alle stress van de afgelopen week eruit fietsen, vaak samen met anderen. En hoewel je de laatste jaren op steeds meer momenten in de week groepen fietsers ziet gaan, blijft de zondagmorgen toch wel hét moment om met een clubje (of met zijn tweeën, of alleen) een lekker stukje weg te trappen.

Het afgelopen jaar was ik in de gelegenheid om vrijwel elk moment van de week mijn fiets te pakken, en dat heb ik dan ook vaak gedaan. Het is jaren geleden dat ik zoveel kilometers heb gemaakt als dit jaar, en van bijna elke meter heb ik volop genoten. Natuurlijk had ik ook wel eens geen zin, en soms ging het fietsen voor geen meter. Maar vrijwel altijd is er dan toch op zijn minst achteraf de voldoening dat je toch maar mooi weer gegaan bent.

De vrijheid om te gaan fietsen wanneer je maar wilt, is heerlijk. Ik realiseer me ook heel goed dat dat een enorme luxe is, waar veel andere fietsers misschien alleen maar van kunnen dromen. Niets zuurder dan dat je hele week volgepropt zit met allerlei verplichtingen terwijl je ziet dat het prachtig fietsweer is, en dan op zondag de gordijnen open trekken en ontdekken dat het pijpenstelen regent. Slecht fietsweer bestaat niet, alleen slechte fietskleding, hoor je dan wel eens. Maar het verschil tussen een ritje in de stromende regen of datzelfde tochtje met een stralend zonnetje hoef ik geen fietser uit te leggen.

Hoewel ik dus bepaald niet afhankelijk was van de zondagochtend om mijn kilometers te maken, ben ik het toch weer gaan doen. Fietsen bij een club, met een groepje anderen vroeg in de ochtend. Omdat het weer eens wat anders is dan alleen of met zijn tweeën rijden. Kletsen met andere wielerliefhebbers, met als de rit wat langer is ergens onderweg de onvermijdelijke koffie-met-appeltaart-stop. En op het moment dat gewone stervelingen net een beetje wakker worden tegen het einde van de zondagmorgen, moe en voldaan thuis komen en lekker op de bank ploffen.

En ja, als de wekker ’s ochtends vroeg gaat in het weekend denk ik altijd heel even dat ik ook gewoon kan blijven liggen. Maar dat even gaat snel voorbij. Want al snel realiseer ik me dat het zondag is, en dat ik er niet uit hoef om te werken of kinderen naar school te duwen. Ik mág eruit om te gaan fietsen. En dat ik dat op maandag tot en met zaterdag meestal ook kan doen, doet niets af aan de graagte waarmee ik dat op zondagmorgen doe. Dat ligt niet aan mijn medefietsers (hoe aardig ik jullie ook vind), en ook niet aan de appeltaart (die ik meestal oversla). Waaraan dan wel? Ik hoef het andere vroeg-opstaanders met een fiets waarschijnlijk niet uit te leggen. Zondagmorgen vóór pakweg tien uur, dat zijn de uurtjes waarop de wereld op zijn aller, allermooist is. En je moet er toch niet aan denken dat je daar gewoon doorheen slaapt…


Klikpedalen

Klikpedalen

Voor beginnende racefietsers is het één van de dingen die nogal wat schrik aanjagen: klikpedalen. Ze horen er een beetje bij, bij zo’n mooie glimmende fiets met een krom stuur. Natuurlijk kan je ook met “gewone” pedalen op zo’n racer rijden, maar dan word je door je medefietsers toch een beetje meewarig aangekeken. Bovendien is zo’n klikpedaal niet voor niets uitgevonden, het heeft een duidelijke functie: je hebt meer controle over je fiets en kunt niet alleen op je pedalen duwen, maar er ook aan trekken, waardoor je minder kracht verspilt.

Wanneer je er eenmaal aan gewend bent, wil je nooit meer iets anders, maar ik denk zo af en toe nog wel eens terug aan mijn eerste ervaringen met klikpedalen. Toen ik mijn eerste racefiets ging kopen, waren ze net in opkomst. Voor die tijd had je de zogenaamde toeclips, die door veel fietsers en niet-fietsers hardnekkig ‘toeklips’ werden genoemd, alsof ze iets zouden moeten toedekken, terwijl het toch echt een Engels woord is dat aangeeft dat je tenen ergens aan vast zitten. Die toeclips waren voor mij precies de reden die het kiezen voor klikpedalen een stuk makkelijker maakte. De ouderwetse metalen kapjes die je met een riempje zo strak mogelijk om je voet moest aantrekken, leken me namelijk nog vele malen enger dan die pedalen waar je met een simpele voetbeweging uit kon klikken. De toeclips heb ik daardoor nooit geprobeerd, ik begon meteen met het “echte” werk: spd-sl-pedalen. Dat je er daarbij als extraatje als waggelende eend uitziet als je per ongeluk een stukje moet lopen was eerder een aanbeveling dan een reden om er niet voor te kiezen. Voor gewone stervelingen zie je er als racefietser toch al zeer bijzonder uit in je broek met zeem, je strakke shirt en al dan niet aerodynamische helm.

Door een paar meer ervaren fietsmaatjes werd ik er vanaf de eerste dag voor gewaarschuwd. Het is nou eenmaal een gegeven dat je, wanneer je voeten aan je pedalen vastgeklikt zitten, een keer gaat omvallen. Want al heb je jezelf nog zo goed ingeprent dat je voortaan eerst je voet los moet draaien als je gaat stoppen, er komt een moment dat je erg plotseling moet remmen en je geen tijd hebt om die extra handeling uit te voeren. En inderdaad, na een paar weken probleemloos gefietst te hebben, moesten mijn fietsmaatje en ik ergens oversteken. Ik dacht te kunnen gaan, mijn maatje stopte en ik besloot dan ook maar even te wachten. Waarbij ik natuurlijk even niet dacht aan mijn vastgeklikte voeten en ik dus ineens op de grond lag. Mijn maatje had gelukkig nog wel het fatsoen te vragen of ik oké was voordat hij heel hard in lachen uitbarstte. Want ja, het blijft natuurlijk een komisch gezicht, zo’n hulpeloze fietser die bovendien wéét dat ze gaat vallen maar er gewoon niets meer aan kan doen. En ja, natuurlijk had hij dat moment zelf ook al eens meegemaakt, alleen was ik er toen niet bij om te kunnen lachen. Gelukkig is zo’n val meestal niet erg pijnlijk, omdat je nooit veel snelheid hebt op het moment dat het misgaat. Ik kon er dan ook zelf, een beetje als boerin met kiespijn, om meelachen. En vervolgens bewees ik dat ik inmiddels bij de echte fietsers hoorde, doordat ik me maar om één ding bekommerde, zoals dat hoort na een val: checken of mijn fiets nog in orde was.


Vriebelvrol fietsen

Vriebelvrol

De titel van dit stukje zal bij weinig mensen en belletje doen rinkelen, terwijl het toch zeker voor fietsers een hele belangrijke term is. Het is namelijk dé oplossing voor alle onverdraagzaamheid en ergernis die er bestaat als het racefietsers betreft.

Dat we met zijn allen, als berijders van tweewielers met een krom stuur, zo’n slechte naam hebben gekregen, hebben we natuurlijk aan onszelf te danken. Niet iedereen heeft er even hard aan bijgedragen, maar we gedragen ons nou eenmaal niet altijd allemaal even netjes in het verkeer als we aan het fietsen zijn. Datzelfde geldt ook voor een heleboel andere verkeersdeelnemers, maar daar gaat het nu even niet om. We zijn als racefietsers niet populair bij veel andere weggebruikers, en nu is het onze taak om daar verandering in te brengen. Een mooie uitdaging.

Om te beginnen moeten we ons niet laten aanpraten dat we asociale hardrijders zijn die met niets en niemand rekening houden. Wanneer je op de fiets zit met het idee dat je in de ogen van anderen niets goed kunt doen, ga je je daar eerder naar gedragen. En dat moet niet. We zijn namelijk eigenlijk allemaal diep van binnen hele vriendelijke en beleefde fietsers. Net als ‘gewone’ fietsers genieten we van het buiten zijn en van onze omgeving, we gaan alleen meestal net iets harder.

Zodra we er zelf van overtuigd zijn dat we best oké zijn, is het zaak dat ook aan anderen duidelijk te maken. We moeten ons realiseren dat we, zodra we onze fietskleren hebben aangetrokken en die fiets met dat kromme stuur uit de schuur hebben gepakt, ambassadeurs zijn van een grote groep fietsers. We zouden anderen kunnen laten zien dat we met een verbeten trek om onze mond zo hard mogelijk een segmentje moeten scoren. Maar in plaats daarvan kunnen we ook laten zien dat we met plezier aan het fietsen zijn, ook als het even iets minder hard gaat.

Dat het bij gevaarlijke verkeerssituaties heel vaak níet de racefietsers zijn die in eerste instantie de problemen veroorzaken, dat is een feit. Maar we hebben nou eenmaal wel die naam. En in plaats van heel hard te gaan roepen over hoe slecht andere groepen zich gedragen (appende pubers, e-bikers, trage oude mensen, noem maar op), kunnen we toch veel beter heel erg gaan laten zien hoe het wél zou moeten?

Wanneer je wilt inhalen op een fietspad, gebruik dan je bel om te laten horen dat je er aankomt. Bij het passeren zeg je vriendelijk gedag en meld je eventueel met hoeveel fietsers je bent. Als je dan ook nog een bedankje er aan toevoegt, voel je de irritatie bijna van die ander afglijden, en soms hóór je ze denken: zo kan het dus ook, er bestaan ook aardige racefietsers. En wanneer we dat allemaal zo doen, zijn we over een poosje niet meer die vreselijke asociale wielrenners. Want we hebben een soort dieptepunt bereikt wat populariteit betreft in het verkeer. Het voordeel daarvan is, dat vanaf nu de weg alleen maar omhoog gaat. Slechter kan het niet worden, dus we gaan de goede kant op vanaf hier. Maar daar moeten we dan wel met zijn allen wat aan willen doen. En wie weet zijn we dan over een tijdje wel die aardige fietsers die altijd een goed woordje hebben voor anderen.

Dan nog even over de titel. Het is een levensles uit een oud boekje over het konijn Wipperoen (wie kent hem niet). Om verder te komen in de wereld moet hij zorgen dat hij zo vaak mogelijk vriebelvrol is. Een wijze les, niet alleen voor konijnen en fietsers. Wees VRIEndelijk, BELeefd en VROLijk. Ook, nee juíst als de wereld om je heen onaardig, grof en chagrijnig is.


Praatjesmakers

Praatjesmaker

Wat is dat toch met sommige fietsende kerels? Ze vinden zichzelf geweldig en lijken maar niet te kunnen stoppen met vertellen over wat ze allemaal al gepresteerd hebben op hun tweewieler. Wat op zich nog niet eens zo erg is, maar wat een beetje pijnlijk wordt als vervolgens blijkt dat je ze er aan alle kanten uitfietst als het er op aankomt. Vooral omdat juist dit type man in de praktijk meestal ook nog eens extra gevoelig blijkt voor het feit dat ze worden ingehaald door een vrouw.

En echt, ik vraag er niet om. Ik stel me aan het begin van een fietstocht graag bescheiden op, besef dat ik niet tot de snelsten behoor en heb daar geen problemen mee. Gelukkig ben ik ook meestal niet de traagste, want daar zou ik eerlijk gezegd toch stiekem een beetje ongelukkig van worden, maar dat terzijde.

Pas was het weer zover: aan de start van een meerdaagse georganiseerde rit in Limburg stond ik met mijn fiets te wachten tussen de andere deelnemers. Met verbazing zag ik het ene na het andere dure racemonster verschijnen. Mijn eenvoudige Cube stak er toch een beetje schril bij af. De eigenaar van een fonkelnieuwe Pinarello Dogma begon een praatje en vroeg me of ik veel fietste. Naar waarheid antwoordde ik dat ik in ieder geval genoeg getraind had voor de tochten die ons te wachten stonden. Het leek de Pinarelloman weinig te interesseren. Als reactie op mijn antwoord begon hij onmiddellijk op te sommen wat hij zelf zoal gereden had: vijf keer de Amstel Gold, vier klimclassics, Alpe d’ Huez, Mont Ventoux… Pino hield niet meer op toen hij eenmaal begonnen was met vertellen, en alles had hij natuurlijk met het grootste gemak gefietst.

Omdat het voor de start van elke tocht toch altijd een beetje een zenuwenboel is, had ik zelf niet zoveel zin om te praten. Ik mompelde iets over dat de dagen die gingen komen dan wel een makkie zouden zijn voor hem en wenste de praatjesmaker veel plezier. Hij wierp nog een blik op mijn fiets, schoot nog net niet in de lach, en ging terug naar zijn fietsmaten.

Er volgde voor alle deelnemers nog een korte briefing over wat ons te wachten stond de komende dagen en daarna konden we van start. Rustig aan beginnen, hield ik mezelf voor, want er stonden ons nog genoeg kilometers en klimmeters te wachten. Op het eerste beste heuveltje zag ik de Pinarelloman zich naar boven worstelen. Ik wilde er eigenlijk wel voorbij maar hield me in. Hij moest waarschijnlijk nog op gang komen. Maar al snel volgde het tweede en toen het derde klimmetje, en ook daar ging Pino niet harder. Ik besloot hem in te halen en zei nog vriendelijk gedag. Een antwoord hoorde ik niet, maar het is natuurlijk ook lastig praten terwijl je klimt.

De rest van de dag en de dagen erop heb ik de beste man nog wel hier en daar gezien, maar dat was bij het ontbijt en het avondeten. Hij had ineens veel minder zin om met me te praten, en tegen anderen begon hij opvallend luid te klagen over alle pech die hij onderweg had gehad. Drie lekke banden, maar ook nog een derailleur die het ineens niet meer deed en er was ook nog iets met zijn zadel, geloof ik. Mijn Cube heeft alle heuvels en regen (ja, helaas) perfect doorstaan, en ik heb een paar dagen heerlijk gefietst. Maar zo’n dure fiets is op de een of andere manier blijkbaar toch nogal gevoelig voor mankementen.


Tegenwind

Tegenwind

Wind mee en strak, glad asfalt. Dat waren jaren geleden de condities die ik het liefst had als ik ging fietsen. Rammelende tegels of keitjes, ik vond het vreselijk, en ook aan wind tegen had ik een bloedhekel. Voor mij dus geen Parijs-Roubaix toertocht, en bij een windkracht 5 of hoger bleef ik liever thuis.

Na verloop van tijd wist ik precies welke weggetjes ik moest hebben en vooral ook welke ik moest mijden als ik niet van mijn fiets wilde stuiteren. Maar die wind, dat bleef heel lang wel een dingetje. Natuurlijk, als je het goed uitzoekt fiets je eerst met zoveel mogelijk beschutting tegen de wind in om daarna met volle wind mee lekker terug naar huis te kunnen zoeven. Maar die heenweg verpestte soms mijn humeur al zo dat echt genieten er daarna niet meer bij was.

Nou woonde ik toen ik begon met fietsen nog aan de ‘goede kant’ van het land waar het de wind betreft. In het binnenland heb je immers nog wel eens windstille dagen, en de echte storm blijft vaak beperkt tot de kuststreek. Nadat ik verhuisd was naar de kust ontdekte ik al snel dat het klopt wat ze daarover zeggen: daar waait het altijd.

Ondanks de inderdaad altijd aanwezige wind bleef ik wel fietsen. Het ene jaar wat meer dan het andere, maar mijn fiets kreeg nooit de kans om stoffig te worden. Ook in het westen weet ik inmiddels aardig de weg, dus hobbelweggetjes fiets ik niet. Maar die wind, die eeuwige wind, daar kan je niet omheen aan deze kant van het land.

De ommekeer begon voor mij een paar jaar geleden. Ik weet niet meer precies wanneer, maar er kwam een moment dat ik het zat was. En dat betekende in dit geval niet dat ik mijn fiets aan de wilgen hing, maar dat ik besloot om vriendjes te worden met de wind. En hoe vreemd het misschien ook klinkt, dat werkt. Ik heb besloten om te genieten van de wind. Want als er één ding is wat ik wel heb geleerd in de loop der jaren: je wordt nergens zo sterk van als van in je eentje tegen de wind in fietsen. Sindsdien rijd ik met plezier tegen elke windkracht in, en geniet ik nog net zo goed van een lekkere wind in de rug.

Natuurlijk is mijn fietsplezier enorm toegenomen sinds mijn nieuwe vriendschap. Maar voor de komende jaren ligt er nog wel een mooie uitdaging in het verschiet: misschien toch eens over denken of ik ook vriendjes kan worden met klinkerpaadjes en regen…


Leeghoofd

Leeghoofd

Voor de meeste fietsers is het rijden op zo’n tweewieler vooral een manier om fysiek bezig te zijn. Bewegen is gezond, en bewegen op een fiets is leuk omdat je lekker buiten bent en intussen ook nog wat van de omgeving ziet. Maar er zit wat mij betreft nog een ander zeer aantrekkelijk voordeel aan het rondmalen van die pedalen: het is zo heerlijk rustgevend voor je hoofd.

Fietsen is volgens mij dan ook niet alleen goed voor je lijf, maar ook voor je hersens. Je hoofd ‘leegmaken’ valt niet altijd mee, maar eenmaal op de fiets gaat het bij mij als vanzelf. Het lijkt bijna alsof er iets in mijn lichaam móet ronddraaien: zodra mijn benen dat doen, kunnen mijn hersens ermee stoppen. Met als gevolg dat bijna ieder fietstochtje aanvoelt als een minivakantie voor mijn brein.

Het is vast herkenbaar: wanneer je met je dagelijkse beslommeringen bezig bent, is het vaak lastig om dingen in het juiste perspectief te zien. Je hebt problemen waar je echt geen oplossing voor kunt verzinnen, hoe je ook je best doet. Je blijft maar in hetzelfde kringetje doordenken en ziet geen uitweg. Je dwingt jezelf ergens anders aan te denken, om vervolgens via een enorme omweg toch weer bij je probleem uit te komen. Maar zodra je op de fiets stapt, is het net of de oplossingen zich als vanzelf aandienen. De eindeloze cirkeltjes van je gedachten blijken ineens toch een uitgang te hebben, en soms zelfs meer dan één.

Voor mij is het fietsen hierdoor echt een onmisbaar deel van mijn leven geworden. Het is een verslaving, en als ik een week niet fiets, word ik chagrijnig. Niet alleen omdat ik het bewegen mis, maar ook omdat ik de dagelijkse beslommeringen minder goed kan relativeren. Ik zie steeds meer apen en beren op de weg, en die verdwijnen pas als ik op die weg ga fietsen. Gelukkig kennen de mensen in mijn omgeving mij inmiddels goed genoeg om te weten hoe dat werkt bij me. Mocht ik zelf even niet doorhebben dat ik onuitstaanbaar aan het worden ben, dan vraagt er vanzelf iemand of het misschien tijd wordt om een stukje te gaan fietsen. En daarna ziet het leven er als vanzelf een stuk zonniger uit.

Dat dat fietsen voor mij zo heerlijk ontspannend werkt, betekent natuurlijk niet dat dat voor iedereen geldt. Toch betrap ik mezelf er regelmatig op dat ik bij sommige mensen bedenk dat ze af en toe een stukje zouden moeten gaan trappen. Lekker even weg van de problemen, en daarna met frisse ideeën weer aan het werk. Of juist besluiten dat dat werk misschien wel het probleem is en iets heel anders gaan doen. Dat soort inzichten krijg je allemaal op de fiets. Ik zie het helemaal voor me, en hoor het Melania tegen haar man zeggen: “Schat, waarom ga je niet lekker een stukje fietsen?”


De roze trui

Roze trui

Elk fietsrondje heeft zijn eigen verhaal. Dat is één van de mooie bijzaken van onze sport: of je nou een kort of lang rondje doet, hard of zacht fietst, alleen, met een maatje of met een hele groep, elke rit levert voor na afloop een verhaal op. Natuurlijk is het verhaal niet altijd even spannend, maar toch, je beleeft altijd wel wat onderweg.

Neem nou mijn rit van vanmorgen. Gewoon één van mijn vaste rondjes, mijn fiets weet zelf de weg, en ik kan onderweg lekker mijn gedachten laten gaan over van alles en nog wat. Van tevoren was ik niet van plan echt hard te gaan rijden, gewoon een lekker stukje fietsen op een prachtige dag met bijna on-Hollands mooi weer.

Eenmaal vertrokken merk ik dat mijn benen goed voelen, en besluit ik dan toch maar een beetje door te fietsen. Altijd leuk voor de Strava-resultaten. Ik zet aan en voel me direct een wielrenner. Soms heb je dat, het gevoel dat alles lukt, dat je supersterk bent, en dat je zo zou kunnen meedoen in een mooie wedstrijd. Onzin in mijn geval, en dat weet ik ook heel goed, maar het gevoel is lekker en geeft zo’n stukje fietsen toch weer wat extra’s mee.

In de duinen aangekomen komt er een collega langs die net wat harder gaat en ik besluit mee te gaan in zijn wiel. Ook dat gaat erg lekker, en na een tijdje voel ik dat ik zelfs kan overnemen. Zo wisselen we dat af tijdens de volgende kilometers totdat hij bij een afslag de andere kant opgaat. Jammer, maar in de verte zie ik alweer een volgende uitdading opdoemen.

Een paar honderd meter verder voor me zie ik een opvallend roze fietsshirt rijden. Het is niet helemaal de kleur van de Giro, maar toch doet het me, met het mooie succes van deze ronde nog vers in het geheugen, er sterk aan denken. Het feit dat ik deze wielrenner ineens voor me zie, betekent waarschijnlijk dat ik iets harder ga dan hij. Ik bedenk daarom dat ik ga proberen hem in te halen, en al snel zie ik dat dat gaat lukken. Ik rijd er gemakkelijk voorbij en voel me alweer een soort onoverwinnelijk.

Zo rijd ik met een geweldig humeur mijn rondje verder. De kilometers asfalt glijden moeiteloos onder me door en ik geniet van het zicht op de duinen en de zee. Wat is Nederland toch mooi! Als ik de volgende plaats binnenrijd en het drukker wordt met ander verkeer, merk ik pas dat de man met het roze shirt in mijn wiel is meegegaan en me nu voorbij rijdt alsof hij me nooit eerder gezien heeft. Maar ook dat kan vandaag mijn humeur niet meer verpesten. Ik weet immers dat ik mijn taak voor vandaag met succes volbracht heb. Ik was namelijk helper van de roze trui. Hij mocht mee in mijn wiel totdat hij het verder zelf kon en moest afmaken. En ja, natuurlijk, om op zo’n manier te kunnen genieten van je fietstochtje is wel een beetje fantasie nodig. Maar probeer het eens, en je zult zien: oefening baart kunst. Ik had in ieder geval weer een mooi verhaal vandaag. Met als hoofdrolspeler de drager van de roze trui en voor mezelf een niet onbelangrijke bijrol.


Gesoigneerd

Gesoigneerd

Gesoigneerde wielrenners fietsen harder dan ongesoigneerde. Na jaren uitgebreid onderzoek durf ik dat te beweren. Alleen dat al zou een reden moeten zijn om nooit meer onverzorgd op de fiets te gaan zitten.

Het is een raar woord, en buiten de fietswereld kom je de term eigenlijk niet tegen. Maar wielrenners horen er gesoigneerd uit te zien. Wat dat precies betekent, daarover kan je discussiëren, maar iedereen heeft er wel een beeld bij. Profrenners zorgen dat ze netjes aangekleed op hun fiets zitten, maar de wetten van het verzorgde voorkomen gelden net zo goed voor de gemiddelde hobbyfietser.

Bij de profs is het een ongeschreven wet met natuurlijk een commerciële reden. Het publiek identificeert zich liever met een renner in een mooi pakje op een strakke fiets dan met een holbewoner die nog ergens een shirtje had liggen met een paar gaten erin. Als een renner al eens totaal in de vernieling over de streep komt (shirtje altijd netjes dicht, sponsor goed zichtbaar), dan weten de verzorgers niet hoe snel ze alle snot en zweet moeten uitwissen. De winnaar ziet er altijd uit alsof hij maar 1 rondje om de kerk gereden heeft, ook na een loodzware koers.

Voor ons hobbyfietsers betekent het dat we onze outfits met zorg uitkiezen. Een goed zittende broek met bijpassend shirt, liefst met bijpassende helm en schoenen. In het ideale geval kleurt het geheel ook nog eens bij de fiets. Die fiets zelf is schoon en er piept of kraakt niets. De puristen houden verder nog rekening met een hele waslijst extra eisen. Uitsluitend korte witte sokjes in de schoenen bijvoorbeeld en een fiets met zo min mogelijk poespas als een bel of een zadeltasje.

De meeste hobbyfietsers zien er dan ook behoorlijk flitsend uit als ze opstappen voor hun wekelijkse rondje. Toch zie je er soms eentje die duidelijk niet even in de spiegel heeft gekeken voordat ‘ie van huis ging. Dan komt er een lubberend zweetshirt onder het fietsshirt vandaan, of, nog erger, een behaarde blote rug. Ik zie ze ook wel eens met kantoorsokken in de fietsschoenen, of modderspetters van de vorige rit op de fietsbroek. Bij die laatste zie je dan niet alleen dat ‘ie niet hard kan fietsen, je ruikt het ook. Snif.

En nu beweer ik dus dat je harder kunt fietsen als je er goed gesoigneerd uitziet. Hoe ik dat onderzocht heb? Jarenlang zorgvuldig onderzoek. Ik ben namelijk nog helemaal nooit ingehaald door zo’n onverzorgd exemplaar. Van alles is er langs gekomen, maar altijd word ik ingehaald door uitsluitend gesoigneerde fietsers. En die sloddervossen? Die worden alleen maar ingehaald…


Groepsgedrag

Groepsgedrag

Fietsen in een groep is een vak apart. Als je het nog nooit gedaan hebt tenminste, moet je er echt wel even aan wennen. Om het voor iedereen veilig en leuk te houden, zijn er regels waar je je aan te houden hebt. Uiteraard geeft iedereen in de groep tijdig en duidelijk aan als er afgeslagen of gestopt gaat worden. Je waarschuwt anderen als er tegenliggers naderen of als er obstakels opdoemen, want die zie je echt niet aankomen als je niet voorop rijdt.

In grote lijnen is de manier waarop er binnen groepen gecommuniceerd wordt wel ongeveer hetzelfde. Scheuren, kuilen en gaten in de weg worden aangewezen, soms met een melding erbij. Hetzelfde geldt voor paaltjes, die om de een of andere reden te pas en te onpas in het wegdek staan. Door een simpel handgebaar van je voorganger heb je meestal precies door waar en wanneer er een hindernis aankomt. Door zelf vervolgens ook weer even te wijzen, weten degenen achter je ook dat ze extra alert moeten zijn en komt iedereen meestal weer veilig thuis na een lekker fietstochtje.

Niet in elke groep wordt er even gedisciplineerd gereden. Als het een beetje meezit, heeft de groep een leider die erop toeziet dat iedereen zich aan de verkeers- en groepsregels houdt. Bij de fietsclub waar ik ooit begonnen ben, ging dat bijvoorbeeld prima. Keurig twee aan twee achter elkaar en ieder obstakel werd gemeld. Wat het verschil was tussen ‘auto voor’ (een auto voor je in dezelfde rijrichting), ‘auto tegen’ (een auto voor je in tegengestelde rijrichting) en ‘auto achter’ (een auto achter de groep die er langs wil) was na één keer uitleg ook duidelijk. De ritten verliepen op een enkele lekke band na dan ook meestal probleemloos.

Natuurlijk gaat het er niet bij elke groep zo keurig aan toe. Ik heb ook wel eens met een clubje gefietst waar de rijders het niet zo nauw namen met de regels. Snelheid was daar belangrijker dan veiligheid, waardoor een heel apart sfeertje ontstond. Er moest gekoerst worden, en het gemiddelde moest omhoog. Een lekker gevoel, en zoiets werkt nog aanstekelijk ook. Maar toen bleek dat dit groepje alle clichés die er over wielrenners bestaan aan het waar maken was, had ik het er snel gezien. Het vreemde is dat je in eerste instantie geneigd bent om mee te gaan met het groepsgedrag. Wanneer de groep doorfietst bij een rood verkeerslicht, staat het heel erg truttig als jij als enige gaat staan wachten. Bovendien moet je vervolgens alleen naar huis. Maar wanneer je automobilisten provoceert met je medefietsers kan de ellende natuurlijk niet uitblijven.

Ik besloot dat niet af te wachten en weer gewoon met een gezelligheidsgroepje mee te gaan voortaan. Waar de verkeersregels gerespecteerd werden en er op tijd gewaarschuwd werd. Toch blijft het ook daar opletten natuurlijk. We fietsten een tocht waarbij zo ongeveer elke kilometer ergens een obstakel in het wegdek stond. En inderdaad, je zou er dan melig van worden. Ieder moment werd er weer ‘paaltje!’ geroepen. De grootste grapjas van de groep vond het daarom nodig om dat nog eens een paar keer extra te herhalen. ‘Paaltje, paaltje, paaltje, paaltje’, klonk het bijna zingend. Totdat…het gezang onderbroken werd door een klap. De geinponem zelf had, hoe ironisch, een paaltje geraakt met zijn pedaal. Gelukkig viel de schade aan man en fiets mee en kon iedereen daarna gewoon weer verder. De grapjas had voortaan een íets minder grote mond, en heet tot de dag van vandaag bij de club nog steeds… Piet Paaltjens.


Het trainingsschema

Trainingsschema

Een béétje fietser volgt tegenwoordig een trainingsschema. Waarschijnlijk heb je voor ergens later dit jaar een bepaald doel voor ogen. Zo’n schema is dan een mooi hulpmiddel om te zorgen dat je dat doel zonder al te veel problemen gaat halen.

Jaren geleden zag zo’n schema er redelijk simpel uit. Veel meer dan ‘rijd minstens drie keer per week en bouw het aantal kilometers langzaam op’ was het voor hobbyfietsers niet. Sinds we echter de beschikking hebben over zo’n beetje alle gadgets die ook de profs gebruiken, is het een ander verhaal geworden. We hebben hartslagmeters en soms zelfs vermogensmeters en kunnen zo veel gerichter naar onze doelen toe fietsen. We werken met hersteltrainingen en duurtrainingen en weten dan in welke zone onze hartslag zich moet bevinden zodat we onszelf niet ‘opblazen’.

Ik moet bekennen dat ik zelf niet met een hartslagmeter fiets. Ik rijd wel het liefst met een doel, maar het trainen daarvoor gaat bij mij nog altijd gewoon op gevoel. Langzamerhand weet ik van mezelf wel ongeveer wat ik moet doen en laten om straks lekker een bepaalde tocht te kunnen uitfietsen, en die methode bevalt goed. Toch knaagt er soms natuurlijk wel iets, het gevoel dat ik het allemaal wat serieuzer zou kunnen aanpakken en dan nog wat harder of makkelijker tegen de heuvels op kan rijden dan ik nu doe. Ik hoor anderen over hun trainingsschema waarbij ze moeten zorgen dat ze in D1 moeten blijven fietsen en dat dat lastig is, want je zit zomaar in D2 en dat mag niet. Volgens mij zijn de D1 en de D2 teams waarin je kind speelt als hij of zij op twaalfjarige leeftijd een beetje kan voetballen. Wat mij betreft zijn al die mooie trainingsmethoden toch vooral bedoeld voor de profs.

Maar eerlijk is eerlijk, als ik maar vaak genoeg hoor of lees hoe belangrijk het is om af en toe een hersteltraining in te lassen, ga ik vanzelf denken dat ik dat ook moet doen. En dat kan ook prima zonder hartslagmeter, ook al is het dan misschien minder nauwkeurig. Dus toen ik vorige week een dag na een zware inspanning weer op de fiets stapte, besloot ik een kort en vooral heel rustig rondje te trappen. Ik werd daarbij ingehaald door mannen op een racefiets. Niet bijzonder, gebeurt anders ook. Ik werd ingehaald door vrouwen op een racefiets. Kan gebeuren, maar vind ik al minder oké. Ik werd ingehaald door een vrouw met wit haar op een sportfiets. En dat, nee, dat kan niet. Ik heb me ingehouden, ben keurig rustig blijven doorfietsen. Maar het plezier in het rondje fietsen was die dag ver te zoeken.

Normaal kom ik na een fietstochtje blij thuis. Helemaal kapot soms, maar toch vol energie voor de rest van de dag. Deze keer kwam ik gefrustreerd terug en had ik bovendien last van zadelpijn, wat ik anders nooit heb. Leuk, zo’n hersteltraining. Doe mij maar een rondje knallen. Misschien niet zo goed voor de opbouw van mijn conditie, maar echt wel tien keer beter voor mijn humeur.


Daalkunst

Daalkunst

Veel fietsers vinden het mooiste van een berg op fietsen dat je daarna ook weer mag afdalen. Zelf geef ik eerlijk gezegd de voorkeur aan klimmen. Ik heb geen hekel aan afdalen, maar echt genieten doe ik meestal ook niet. Gek genoeg beleefde ik er meer lol aan toen ik nog geen kinderen had. Zal ook wel iets met verantwoordelijkheidsgevoel te maken hebben. Ietsje minder onbezonnen en dus voorzichtiger. Nee, doe mij maar de weg omhoog.

Gelukkig is het bij mij niet zo erg als bij de Israëlische vrouw met wie ik een paar jaar geleden in de groep fietste tijdens een vakantie in Italië. Bergop had ik moeite om haar bij te houden, en ook een aantal kerels fietste zij er met gemak uit. Bovenop werd gewacht op iedereen, waarna de afdaling werd ingezet. En hoewel niet iedereen even snel daalt, ben je dan eenmaal beneden al snel weer allemaal bij elkaar. Behalve dan in dit geval, waar we echt gewoon tien minuten moesten wachten op deze dame, en dan waren het niet eens lange afdalingen. De grap werd gemaakt dat zij langer over de afdaling deed dan over de klim, en ik denk dat het serieus niet eens veel scheelde.

Tijdens onze meest recente vakantie gingen onze kinderen voor het eerst een dagje mee (race-) fietsen. Een berg moest er bedwongen worden, uiteraard. En waar dit voor manlief een soort droom was die uitkwam, was het voor mij ook een grote bron van zorg. Want natuurlijk, het was een lange klim, maar de jongens hebben allebei een goede conditie. Maar veel meer dan tegen die klim zag ik in dit geval op tegen de afdaling. Zelf afdalen is echt tien keer makkelijker dan het je kinderen laten doen.

De klim was fantastisch. Ik fietste met onze jongste naar boven en kon er na een paar kilometer vol zorgen vooral steeds meer van genieten. De laatste kilometers waren een feestje, want ik wist dat we het gingen halen, en we hadden er allebei enorm veel lol in. En dan is er natuurlijk niets mooier dan met je kind boven komen op zo’n reus die je net eigenvoetig bedwongen hebt.

Maar toen kwam de afdaling. Van tevoren hadden we natuurlijk instructies gegeven wat wel en niet te doen wanneer je naar beneden fietst. Handen onderin de beugel, zodat je betere grip hebt op je remhendels. Goed kijken, probeer door de bocht heen te kijken, en rem vooral vóór de bocht. In die bocht altijd je buitenste pedaal naar beneden houden. Af en toe je remmen ook even loslaten zodat ze niet oververhit raken. En niet vergeten tussen al het opletten door ook vooral te genieten.

Behalve deze technische aanwijzingen hadden we ook al vaker uitgelegd dat het er bij het fietsen van zo’n berg niet om gaat wie er het eerste beneden is. Als je wilt vlammen, dan doe je dat maar als je omhoog fietst. Bovenop ligt er voor de snelste een medaille klaar. Maar beneden staat er voor de snelste helemaal niets, hooguit een ambulance. En dan hoop je maar dat ze de boodschap een beetje begrijpen.

Ook naar beneden ging ik samen met de jongste. Hij mocht mij niet voorbij hadden we afgesproken. Rustig reed ik de berg af die we kort daarvoor nog hevig zwetend beklommen hadden. Ik lette extra goed op dat ik zelf alles goed deed zodat hij het goede voorbeeld voor zich had rijden. Ongeveer halverwege besloot ik even te stoppen om mijn lijf te kunnen strekken en bij de jongste te checken hoe het ging. Toen ik stilstond en omkeek, schrok ik heel even: geen kind achter me. Gelukkig kwam hij vrijwel direct daarna met een grote glimlach om de bocht. “Je was uit zicht”, klonk het, meer geamuseerd dan bezorgd. Hij had waarschijnlijk geen flauw idee hoe blij ik met die opmerking was. Hoewel ik erg rustig naar beneden ging, deed hij blijkbaar hetzelfde, in zijn eigen tempo. En waarom ik dat niet eerder in de gaten had gehad, kon ik hem ook meteen nog even meegeven: wat er ook gebeurt tijdens de afdaling, nooit omkijken!


Zijwieltjes

Zijwieltjes

Ik was 23 toen ik mijn eerste racefiets kocht. Een bevlieging, dachten mensen in mijn omgeving. Want ik had geen fietsende vrienden of zo, het leek me gewoon leuk. Een paar jaar eerder had ik een keer stiekem met mijn buurmeisje de racefiets van haar vader geleend. Om beurten fietsten we een rondje door de wijk en keken we met een stopwatch wie dat het snelst kon. Sinds die dag wist ik dat ik zo’n fiets wilde hebben. Het heeft een tijdje geduurd voor het zover was, maar het werd mijn eerste grote aankoop van mijn zelf verdiende geld.

Een fietsoutfit had ik natuurlijk niet. Dat vond ik ook in eerste instantie maar onzin. Maar al snel moest ik erkennen dat de broek met zeem toch niet voor niets was uitgevonden. Dat je daar niets onder hoort te dragen werd me onmiddellijk verteld door allerlei heren die dat blijkbaar een grappig of misschien wel opwindend gegeven vonden. Als je dan eenmaal die eerste stap gezet hebt, hoort er natuurlijk een mooi shirtje bij met zakken op de rug. Staat leuk en is handig bovendien. Fietshandschoentjes bleken ook best prettig bij langere tochten, dus ook die werden aangeschaft.

Mijn ouders, die van dat hele fietsgedoe maar weinig begrepen in het begin, waren zo verstandig om me een helm cadeau te doen. Met de mededeling erbij dat ze mijn fiets zouden verkopen als ik het ding niet zou dragen. Na een paar ritjes met wat overenthousiaste vliegjes onderweg leek een fietsbril me ineens ook niet zo gek meer. En tenslotte liet ik me door een vriend overhalen om klikpedalen met de bijbehorende schoenen te kopen. Looksysteem, want heel veel anders was er toen niet. Met als gevolg dat je, wanneer je even niet op je fiets zit, er uitziet als een eend die net leert lopen.

Zo was ik in korte tijd getransformeerd van een meisje met een racefiets tot een vrouwelijke wielrenner, gesoigneerd van top tot teen. Wat niet betekende dat ik me ook onmiddellijk op mijn gemak voelde als ik in vol ornaat van mijn appartement naar mijn berging waggelde. Ik was me er zeer van bewust dat ik er voor niet-fietsers belachelijk uitzag. Als ik maar eenmaal op de fiets zat was dat gevoel verdwenen, maar dat stukje lopen vond ik elke keer weer gênant.

Terwijl ik dus op weg naar mijn fiets telkens het idee had dat iedereen me vierkant uitlachte, weet ik dat er minstens één toeschouwer was die ik misschien zelfs wel geïnspireerd heb. Want ik herinner me nog precies wat ze zei toen ik langs wankelde. Vol bewondering bekeek het vierjarige meisje me van boven naar beneden. Je zag dat ze mijn outfit langzaam tot zich liet doordringen en blijkbaar begreep ze meteen dat ik er niet voor niets zo bij liep. En of het de normaalste zaak van de wereld was dat ik eruit zag als een aangeklede pinguïn, vertrouwde ze me bloedserieus haar eigen vorderingen van de dag toe: “Ik kan ook al zonder zijwieltjes fietsen!”


In het wiel

In het wiel

‘In het wiel zitten’ is één van die typische uitdrukkingen uit het wielerjargon die iedere fietser kent. Het is eigenlijk niets meer of minder dan vlak achter iemand aan fietsen. Niets mis mee, zou je misschien zeggen, maar daar blijken nogal wat wielerliefhebbers anders over te denken. Het is een soort ongeschreven regel dat je om de beurt ‘overneemt’ als je achter elkaar rijdt. Wel zo eerlijk ook natuurlijk, want op kop rijden is toch altijd zwaarder dan in tweede of derde positie, zelfs als je wind mee hebt. Wanneer je op de juiste plek in het wiel van je voorganger zit, word je een soort meegezogen en is de inspanning die je moet leveren om een bepaalde snelheid te halen een stuk kleiner.

Zelf maak ik me er regelmatig schuldig aan als ik in mijn eentje fiets. Het liefst probeer ik aan te haken als ik word ingehaald door iemand die behoorlijk veel sneller gaat. Ik moet dan vaak behoorlijk moeite doen om eerst al in dat wiel te komen, want de betreffende fietser heeft meestal meteen een aardig gaatje zodra hij voorbij is. Heerlijk vind ik dat, even voluit om mee te kunnen, en dan vervolgens afzien in het wiel van iemand die veel sneller is dan ik. Van overnemen is in dat geval natuurlijk geen sprake, ik ben in zulke situaties al blij dat ik leef.

Andersom komt het ook voor, natuurlijk. Als ik zie dat ik iemand ga inhalen, probeer ik van tevoren een inschatting te maken. Gaat hij proberen aan te haken of laat hij zich roemloos ‘chicken’ zoals dat zo mooi genoemd wordt? Vaak is het eerste het geval, en af en toe leidt zoiets tot een mooie samenwerking waar we allebei plezier aan beleven. Maar soms blijft iemand ook alleen in mijn wiel zitten, blijkbaar blij dat hij het leven heeft.

Beide situaties vind ik prima, je bent nou eenmaal nooit echt alleen als je gaat fietsen. Je weet voor vertrek nooit wie of wat je gaat tegenkomen onderweg, en dat maakt elk ritje wat mij betreft tot een klein avontuur. Met achteraf altijd wel een verhaal; er valt maar zelden niets te vertellen na een fietstochtje.

Tot mijn grote verbazing hoorde ik laatst dat over dat ‘in het wiel zitten’ ook de meningen nogal kunnen verschillen. Iemand ergerde zich aan een vrouw die onderweg aanhaakte en vervolgens niet overnam. Hij vond dat op zich niet eens zo erg, maar ze had even moeten vragen of dat mocht. Mijn mond viel open en het duurde een paar dagen voor ik hem weer dicht kreeg. Oké, weer wat geleerd, dacht ik eerst nog. Maar als je nou denkt dat ik voortaan ga vragen of ik bij iemand in zijn wiel mag gaan zitten, dan heb je het toch echt mis. Dat je me inhaalt is prima, en in de meeste gevallen zal ik proberen je wiel te houden. En als je dat vervelend vindt, dan is daar één hele simpele oplossing voor: harder fietsen!


Pech onderweg

Pech onderweg

Iedere fietser heeft er zo nu en dan mee te maken: pech onderweg. Veruit de meest voorkomende vorm van panne is voor wielrijders natuurlijk de lekke band. Om te voorkomen dat ik zelf ergens hulpeloos langs de kant van de weg zou komen te staan, was het dan ook één van de eerste dingen die ik leerde: een bandje verwisselen. Kwestie van een paar keer thuis oefenen in de woonkamer, hopen dat je nooit lek rijdt als je alleen bent, en er vervolgens achter komen dat je je prima redt als het natuurlijk toch een keer gebeurt.

Hoe meer kilometers je echter onder je weg hebt zien glijden, hoe groter de kans ook dat je een keer te maken krijgt met andere soorten pech. Want wat er niet allemaal mis kan gaan met zo’n fiets, daar kan je maar beter niet te veel aan denken. Behalve de reserveband, bandenlichters en een fietspompje zijn er dan ook nog heel wat andere zaken die onderweg hun nut kunnen bewijzen. Zo is een multitool met op zijn minst een paar maten inbussleutels eigenlijk onmisbaar. Ook deze werd daarom lang geleden aangeschaft voor in mijn zadeltasje. In de praktijk gebruik je dat ding dan vervolgens nooit, en na een paar jaar ontdek je dat het mooie tooltje zo verroest is dat je hem met de beste wil van de wereld ook niet meer zou kúnnen gebruiken.

Wanneer je regelmatig met een groep fietst, wordt de kans dat er iemand pech heeft met zijn fiets natuurlijk nog veel groter. Gelukkig is ook de kans dat op zijn minst één persoon iets bruikbaars bij zich heeft om de problemen op te lossen een stuk groter. En zo zag ik in de loop der jaren allerlei handige spullen voorbij komen die op hun tijd van groot nut kunnen zijn voor de fietser met pech. Spakenspanners, reservespaken, kettingpons, vouwbuitenbandje, tie-wraps, ducktape, EHBO-tasje en een reddingsdeken. Die laatste twee zaken weliswaar niet voor de fiets, maar zeker daarvoor geldt dat je heel blij bent dat iemand ze bij zich heeft als het nodig is.

Tegenwoordig rijd ik zelden meer in een groep, en ik moet bekennen dat de inhoud van mijn zadeltasje weer net zo beperkt is als toen ik startte met fietsen. Veel meer dan een binnenbandje heb je domweg meestal ook niet nodig. Toch was ik niet zo lang geleden erg blij met een passerende mtb’er die wél een setje inbussleutels bij zich had. Ik had net vertwijfeld moeten constateren dat de fietsenmaker bij de laatste beurt blijkbaar het boutje van mijn voorderailleur niet goed gecheckt had, waardoor het hele apparaat was verdraaid. De ketting produceerde een geluid waar alle herten in het bos van op de vlucht sloegen en schakelen was onmogelijk geworden. Oké, les geleerd, veel meer dan een binnenbandje én een inbussetje heb ik onderweg niet nodig.

Behalve dan die keer dat ik wat hard over een verkeersdrempel reed en de velg van mijn achterwiel gebroken bleek. Doorfietsen was onmogelijk, en zelfs een fietsenmaker zoeken had in dit geval niet zoveel zin. Er zat weinig anders op dan om hulp te bellen en met een kopje koffie in het zonnetje (dat gelukkig wel) te wachten. In zo’n geval heb je natuurlijk ook niet zo veel aan een inbussleuteltje of een kettingpons. En een lieve buurjongen die je met de auto komt ophalen past nou eenmaal niet in een zadeltasje.


Lees dit niet!

Lees dit niet

Waarschuwing: lees deze blog niet! Waarschijnlijk is dit een prima manier om de aandacht op dit stukje tekst te vestigen. Maar ik meen het: stop met lezen, want van sommige dingen die je hoort, ziet of leest denk je achteraf: had ik het maar nooit geweten, want nu heb ik voor altijd een vervuild stukje in mijn hersenen dat ik er liever niet had willen hebben. Dat is één van de nadelen van al die sociale media. Niet alleen kinderen worden soms geconfronteerd met zaken waar je ze voor had willen behoeden. Voor je het weet zie je ook als volwassene ergens een foto of een stukje van een filmpje, en voor altijd blijft dat ergens in je achterhoofd zitten. Kom dus achteraf niet klagen, ik heb gewaarschuwd: een beetje fietser wil van het bestaan van deze ellende niet weten.

Wat mij namelijk alle jaren dat ik fiets al dwars zit, is het volgende. Er is ooit een liedje gemaakt door Gerard Cox. En dan bedoel ik niet dat van die mooie zomer, of over die goeie ouwe tijd, nee, het is echt veel erger. De titel is eigenlijk al te vreselijk om te vermelden. Het nummer komt uit 1987 en heet ‘Zo’n lekkere strakke blonde meid op ’n racefiets’. Zo. Dat is eruit. En voor wie nu denkt dat dat toch wel meevalt, zal ik er nog iets meer over vertellen, nu ik toch bezig ben. Met de titel heb je eigenlijk ook meteen het hele nummer verklaard, want meer dan dat is het eigenlijk niet. Ja, het liedje bevat natuurlijk nog wel een paar zinnen, maar daarin wordt ofwel helemaal niets gezegd, ofwel deze zijn nog erger dan de titel. Wat te denken bijvoorbeeld van ‘Over ’t stuur gebogen, komt ze langs me heen gevlogen, de haren in de wind, een gouden vlag’. Valt wel mee, denk je nu? Nou, vooruit, deze dan: ‘hooghartig als van adel deint de perzik boven ’t zadel’. Ik heb het niet verzonnen, hij zingt dit echt.

Nou is het meest storende aan dit liedje nog wel, dat je het kunt meezingen als je het één keer gehoord hebt. Je krijgt het ook niet meer uit je kop als het er eenmaal in zit. En bij mij gebeurt het dus regelmatig dat het in mijn hoofd gaat zitten als ik op die racefiets zit. Ik ben niet blond, en ook niet strak, en voel me dus ook niet aangesproken door de tekst ofzo. Maar ik heb al heel wat ritjes laten vergallen door dit vreselijke nummer. Eén voordeel heeft het liedje wel. Er zit namelijk ook een zinnetje in wat me enorm aanspreekt. Cox zingt aan het eind van het refrein ‘Hou me vast, jongens, anders rij ik er achteraan’. En die gedachte, dat Gerard achter me aan komt als ik op de racefiets zit, daar moet ik niet alleen heel erg hard om lachen (de man is ver in de 70). Ik ga er ook serieus heel hard van fietsen.

Voor wie het nummer niet kent en nu nieuwsgierig geworden is, zal ik een linkje plaatsen. Maar denk nog even goed na alvorens erop te klikken. Voor je het weet zit het op een naar plekje in je hoofd en gaat het nooit meer weg. En kom dan niet vertellen dat je niet gewaarschuwd was.


Racefiets versus moutainbike

Race versus mtb

Wielrenners zijn asociaal. Ze fietsen altijd in grote groepen, met zijn vieren naast elkaar, en houden zich niet aan de verkeersregels. Rode verkeerslichten negeren ze en een bel hebben ze niet of ze gebruiken hem niet. Ze rijden andere fietsers van de weg af en nemen voorrang daar waar ze het niet hebben. Tuig van de richel is het. ‘Straatterroristen op een lichtgewicht frame, dat zijn wielrenners’, zoals GeenStijl het ooit poëtisch formuleerde. Wielrennen zou verboden moeten worden.

Mountainbikers zijn lomp en onbehouwen. Ze jagen wilde dieren op en vernielen planten en bomen. Ze hebben geen respect voor andere recreanten in het bos en rijden wandelaars en ruiters ondersteboven. Ze blijven nooit op de speciaal voor hen aangelegde paden en gaan schelden als ze dan mensen tegenkomen die niet op een mtb rijden. Ze zijn zonder uitzondering maniakaal en vernielzuchtig. Mountainbiken zou verboden moeten worden.

Zomaar wat vooroordelen over fietsers. We kennen ze allemaal wel. Ik herken mezelf overigens in geen van beide omschrijvingen, terwijl ik toch regelmatig tot de ene of de andere groep behoor. Qua fiets dan, niet wat gedrag betreft. Maar het gekke is dat onderling die vooroordelen over de andere groep er ook zijn. Vraag iemand op een mountainbike naar zijn mening over wielrenners, en de honden lusten er geen brood van. Het zijn mietjes met hangbuiken in te strakke pakjes. Een wielrenner zal op zijn beurt mtb-rijders kunnen omschrijven als lefgozertjes met tatoeages in op de groei gekochte shirtjes en te wijde broeken. Allemaal onschuldig misschien, maar ook niet echt vriendelijk. Terwijl we uiteindelijk toch allebei met veel plezier op hetzelfde vervoermiddel rijden.

Nou wil ik hier niet beweren dat ik me nooit aan stereotyperingen schuldig maak, maar ik vraag me wel af waarom we toch zo nodig altijd in ‘wij’ en ‘zij’ moeten denken. Wij racefietsers zijn echt niet allemaal aso’s. En wij mountainbikers zijn ook niet allemaal maniakken. En voor de automobilisten, wandelaars, ruiters en wie we verder ook maar ergens tegenkomen: wij fietsers zijn niet allemaal gek. Op het moment dat onze wegen elkaar kruisen, in het bos of op de weg, zijn we blijkbaar allebei aan het genieten. Ieder op onze eigen manier, maar toch, we hebben plezier van diezelfde natuur of op zijn minst dezelfde buitenlucht. Behalve BMW-rijders natuurlijk, want die zitten binnen. En dat zijn allemaal snelheidsduivels en bumperklevers. Asfalttuig. Onbeschofte idioten die alleen maar te hard rijden en met niemand rekening houden. BMW rijden zou verboden moeten worden.


De Strava-kip

De Strava-kip

Toen ik begon met fietsen, was een draadloze fietscomputer iets bijzonders. De meeste apparaten hadden gewoon nog een draadje lopen van het stuur naar de voeler in het wiel. De resultaten van een mooie fietsrit noteerde ik thuis in een schriftje, zodat ik aan het eind van het seizoen nog eens kon terugkijken waar en wanneer ik gepiekt had dat jaar. Ik houd namelijk wel van cijfertjes, en van mezelf een beetje uitdagen.

In de loop der jaren werd het bijhouden van die gegevens wat minder belangrijk voor me. Als je de dertig gepasseerd bent, ben je voorbij je fysieke top. De kans dat je dan je eigen records nog gaat breken wordt statistisch gezien ieder jaar kleiner. Bovendien kwamen er kinderen, waardoor ik een stuk minder fietste dan de jaren daarvoor. Ik bleef wel fietsen, maar minder fanatiek. Wat ook wel weer zijn charmes had, want cijfertjes zijn ook niet alles. Gewoon een stukje rondkarren door een mooie omgeving zonder fietscomputer bleek bijzonder ontspannend en leuk te zijn.

De ontwikkelingen op fietscomputergebied hebben natuurlijk niet stil gestaan, en zo’n apparaat is tegenwoordig niet alleen draadloos, maar ook in het bezit van gps. Je kunt je hartslag bijhouden, je trapfrequentie, je geleverde vermogen, je kunt vrijwel alles monitoren wat de profs ook kunnen. En dan kan je al die gegevens ook nog eens vergelijken met die van anderen via apps als Strava.

En nee, ik wilde er niet aan in het begin. Vond het niet interessant. Laat die anderen maar zweten en Kommetjes* of Qommetjes* rijden, mij niet gezien. Maar het bloed kruipt natuurlijk waar het niet gaan kan. Niet zo lang geleden kocht ik een nieuwe fietscomputer, met gps. Gewoon, om mooie routes te kunnen laden en die dan na te kunnen fietsen. Verder niets. Maar goed, omdat het ook wel aardig is om aan het eind van het jaar een mooi overzicht te hebben van wat je allemaal hebt uitgespookt, besloot ik ook een Strava-account te maken.

Waar het jaren geleden nogal omslachtig was om in het buitenland gereden kilometers (op een andere fiets) mee te kunnen laten tellen voor je totaalafstand, is dat nu een fluitje van een cent. Kwestie van apparaat op je stuur zetten of in je achterzak stoppen en klaar. Een paar weken geleden ging het ding dus mee op vakantie, ook omdat ik er een paar routes had ingezet die we daar zouden gaan rijden. Na thuiskomst werden alle data overgezet naar Strava en bleek ik zowaar twee Qoms gereden te hebben.

En daarmee is het kwaad geschied. Natuurlijk ben ook ik nu verslaafd. Ik zoek welke segmenten er in de omgeving liggen waar ik een qom zou kunnen rijden. Op veel segmenten maak ik uiteraard geen schijn van kans. Een hobbyfietsende vrouw van 46 kan nooit op tegen echt fanatieke fietssters die twintig jaar jonger zijn. Maar ze blijken er wel degelijk te zijn, stukjes weg waar ik mezelf na een beetje zweten Qom mag noemen. En een plezier dat ik heb!

Over een poosje gaat dit vast weer over, ik ken mezelf een beetje. En schaam me eigenlijk diep voor dit verschrikkelijke haantjesgedrag. Strava-haantjes, worden de mannelijke fanatiekelingen niet voor niets genoemd. En dat maakt mij dus niets meer of minder dan een Strava-kippetje. Het klinkt minder erg, op de een of andere manier.

Ik kan eigenlijk maar één oplossing bedenken voor deze verslaving. Ik nodig alle fietsende dames uit om mij zo snel mogelijk van deze qommetjes af te helpen. Des te eerder sta ik weer met beide benen op de grond. Dus dames, qom op, ga ervoor. Plaats van handeling: de Bollenstreek. Behalve dan die twee eerste qommetjes. Daarvoor mag je ook nog eens lekker naar Tenerife!

* Een kom (king of the mountain) of qom (queen…) ben je als je een vooraf gedefinieerd stukje weg als snelste Strava-gebruikende man of vrouw hebt afgelegd. Ook als er geen berg te zien is.


Draag nooit een gele trui

De gele trui

Het dragen van een geel fietsshirt is voor ons, gewone fietsers, verboden. Hoewel dat nergens officieel vermeld staat, is het “not done” om in een gele trui rond te fietsen, om het maar eens in goed Nederlands te zeggen. De gele trui is immers alleen bestemd voor de leider in of de winnaar van de Tour de France, en er zou anders zomaar verwarring kunnen ontstaan onderweg.

Als je gaat fietsen met je vaste groepje en Pietje verschijnt ineens in een geel shirt, dan zou je immers zomaar kunnen denken dat hij de Tour gewonnen heeft. Of zoiets. Dat “verbod” geldt volgens velen overigens niet alleen voor de gele trui. Ook de bolletjestrui, de groene trui, de witte trui en natuurlijk de roze trui zijn niet bestemd voor ons, gewone stervelingen. Toch zijn ze wel te koop, deze truien. Zowel de bijna niet van echt te onderscheiden exemplaren als degenen die gewoon toevallig dezelfde kleur hebben. Zelf heb ik een roze fietsshirt (ja, ik ben een vrouw, en nee, ik hou eigenlijk niet van roze), en hoewel deze echt heel anders van kleur is dan dat ding van Dumoulin, was dat toch een reden voor medefietsers er opmerkingen over te maken tijdens en vlak na de Giro.

Nou vind ik wel dat sommige truien bepaalde verwachtingen scheppen (waarom heten die dingen trouwens in het wielrennen altijd truien? Ik vind het gewoon shirts. Shirts met lange mouwen of met korte mouwen. Bij een trui zie ik eerder een zelfgebreid ding voor me, maar dat terzijde). Bij een fietser met een groene, witte of zelfs een gele trui valt dat nog wel mee, maar bij een bolletjestrui moet je natuurlijk wel oppassen. Ik vond het zelf pas nogal komisch dat ik tijdens Limburgs Mooiste heuvelop iemand inhaalde met een bolletjestrui. En ja, met zo’n shirt aan vráág je er toch ook om? Iedereen die met een heuvel of berg in zicht een bolletjestrui ziet fietsen zal gaan proberen deze in te halen. Nou ja, de competitief ingestelde fietsers dan toch in ieder geval.

Zelf hoef ik niet zo nodig zo’n bolletjestrui, net zomin als een zogenaamd teamshirt. Hoewel ik me ergens wel kan voorstellen dat je voor je gevoel net wat harder fietst met een Sunweb of Team LottoNL-Jumbo-shirt aan, zeker nu die ploegen weer voor Nederlands succes aan het zorgen zijn. Van een hele andere orde zijn de herinnerings-shirts. Als je maanden getraind hebt om in een beetje behoorlijke tijd een bepaalde tocht of berg te kunnen fietsen, dan is een shirt met de naam van de tocht erop een mooi souvenir, dat je ook nog eens kunt dragen.

Een paar jaar geleden raakte ik tijdens een vakantie in gesprek met een vrouw op een elektrische fiets. Zij en haar man hadden allebei een fietsshirt aan met Mont Ventoux erop, en aangezien ik die altijd nog eens wil fietsen, was dat één van de onderwerpen die ter sprake kwamen. Een prachtige klim, wist ze me te vertellen, en zeker aan te bevelen. Zwaar, maar de moeite waard. Toen ik verder informeerde naar haar eigen ervaringen, kwam echter de verrassende mededeling dat ze hem, samen met manlief, alleen maar met de auto op geweest was. Even dacht ik nog dat ik ze een grapje maakte, of dat ik haar misschien verkeerd begrepen had. Maar nee, deze fietsers droegen allebei een Mont Ventoux-shirt zonder de berg ooit gefietst te hebben. En dát vind ik dan pas echt “not done”.


De mooiweerfietser

Mooi weer

Mooiweerfietsers. Het klinkt een beetje als een minderwaardig soort fietser. Volgens het wielerwoordenboek is het een renner die niet kan afzien. Voor de alledaagse fietser is het vooral precies wat het woord zegt: iemand die alleen gaat rijden als het mooi weer is. Maar is zo iemand minder sportief of stoer dan iemand die ongeacht de weersomstandigheden opstapt? Ik beschouw mezelf als een mooiweerfietser, omdat ik nou eenmaal niet echt kan genieten van een fietstochtje als het snertweer is. Dat betekent niet dat ik altijd thuis blijf als het regent of stormt. Afhankelijk van het doel van de trip verander ik ofwel van fiets, ofwel van fietskleding. Thuis blijven is de laatste optie, maar de ervaring leert dat dat niet goed is voor mijn humeur.

Natuurlijk heeft niet iedereen de keus tussen wel of niet gaan. Als je je fiets voornamelijk gebruikt als vervoermiddel voor naar je werk, zit er weinig anders op dan je goed aankleden als het vreselijk weer is. Maar als je vooral fietst omdat het leuk is, of omdat je lekker sportief bezig wilt zijn, kan een flinke bui je plannen nog wel eens dwarsbomen. Want hoe leuk is het nog op je racefiets na twee uur of langer in de stromende regen?

Jaren geleden deed ik mee aan een tweedaagse fietstocht van in totaal 300 kilometer. Op de dag van vertrek hoosde het, maar de tocht ging door. We fietsten 150 kilometer in de stromende regen. En ja, regen verbroedert, zeggen ze dan, maar na verloop van tijd voel je je gewoon een natte dweil en is het niet gezellig meer om te fietsen. Ook niet als je dat met een hele groep doet. Als verzopen katjes kwamen we aan bij de overnachtingsplek, waar weinig plaats was om onze spullen te drogen. Een douche was er wel, maar die was niet berekend op een grote groep verkleumde fietsers, waardoor alleen de eerste drie een beetje warm water hadden. We deden met zijn allen erg ons best er nog een gezellige avond van te maken, maar we kenden ook de weersverwachting voor de volgende dag: regen.

En inderdaad, toen we de volgende dag wakker werden was er buiten weinig veranderd. Voor ons zat er weinig anders op dan onze klamme regenjasjes van de dag ervoor weer aan te trekken. Met als gevolg dat je dan al koud begint aan opnieuw een fietstocht van 150 kilometer. Weer hadden we de hele weg regen, afgewisseld met buien. Het enige wat onderweg opdroogde was de voorraad grappen van de grootste geinponems die mee waren. Halverwege had niemand meer iets te vertellen en verlangde iedereen alleen nog maar heel ernstig naar een echt warme douche en droge kleren.

Volledig verkleumd en nat kwamen we na uren fietsen eindelijk thuis. En hoewel je dan natuurlijk je fiets hoort schoon te maken, moet ik bekennen dat ik mijn fiets op dat moment heb gelaten wat hij was: vies en nat. Ik heb de kachel hoog gezet, een lange, hete douche genomen en een dikke trui aangetrokken. Ik heb warme chocomel gemaakt, een lekkere stroopwafel erbij genomen en ben op de bank geploft. En hoewel ik best tevreden was over de geleverde prestatie, heb ik op dat moment besloten dat ik zoiets nooit meer ga doen. Nooit. En sindsdien noem ik mezelf mooiweerfietser. En dat is niet minderwaardig. Ik ben er trots op 😉.


Fietsen in het niet-verre oosten

Het oosten

Als je zoals ik gewend bent om voornamelijk in de westelijke helft van Nederland te fietsen, kan het nogal verrassend anders zijn als je met je fiets in de Achterhoek terecht komt. En ja, westerlingen noemen zo ongeveer alles voorbij Utrecht al Achterhoek, en ik weet heel goed dat dat natuurlijk niet klopt. In dit verband gaat het daar even niet om, het gaat om het niet-verre oosten, zoals ik het dan voor het gemak maar even noem.

Om te beginnen is het er veel minder druk natuurlijk. Dat merk je niet alleen aan het aantal auto's, maar aan al het verkeer. Je kunt er prima een dag rondfietsen terwijl je bijna niemand tegenkomt. Ongezellig zou je het kunnen noemen, maar ik vind het meestal een verademing. Op sommige plekken in het westen moet je ogen voor en achter in je hoofd hebben en moet je voortdurend super-alert zijn. Heerlijk als je dan aan de andere kant van het land gewoon op je gemak kunt genieten van de omgeving.

Toch heeft die rust ook een keerzijde: de lokale overheden geven duidelijk minder prioriteit aan het onderhoud van fietspaden. Logisch misschien als er minder gebruik van gemaakt wordt, maar het is natuurlijk ook een kip-ei-verhaal. Er zijn meer onverharde paden, en de wel verharde paden worden minder vaak geveegd. Dat motiveert mensen niet zo snel om op de fiets te stappen natuurlijk (op een aantal enthousiaste gravelbikers na uiteraard, die worden er juist erg blij van).

Maar wat me toch altijd weer het meest opvalt als ik aan de andere kant van het land fiets, is dat er veel meer gegroet wordt. Er wordt niet alleen door mede-wielrenners vriendelijk gedag gezegd, zoals op wel meer plaatsen het geval is (in het westen gebeurt dat vaak al niet eens meer). Of het nou wielrenners, e-bikers of schoolfietsers zijn, er wordt op zijn minst een handje opgestoken of een knikje met het hoofd gegeven. En zelfs wandelaars of klootschieters die je pad kruisen, hebben altijd op zijn minst een vriendelijk ‘mogge’ voor je klaar, en zijn soms ook nog in voor een praatje. Dat laatste probeer ik meestal toch maar te vermijden. Want hoe goed ze het ook bedoelen, als ze beginnen te praten, maakt het voor mij weinig meer uit of het iemand uit het niet-verre of het verre oosten is: ik versta ze allebei niet 😉


De zuiderburen

Zuiderburen

Van oudsher heeft België voor ons Nederlanders een beetje een slechte naam als het gaat om de staat van de wegen en zeker ook de fietspaden daar. De grap dat je zonder bordjes naast de weg waarop de grensovergang staat aangegeven ook zo wel aan het asfalt kunt zien waar de grens ligt, is niet voor niets al vaak voorzien van foto’s op social media die het bewijs hiervoor leveren. Zodra je met de auto de grens over bent, zitten er ineens op de vreemdste plaatsen gaten in de weg. Dat was jaren geleden al zo, en dat is op sommige plekken helaas nog niets veranderd. Het idee dat je er bovendien als fietser beter maar weg kunt blijven, komt ook niet helemaal uit het niets.

Recent waren wij weer eens een weekendje in Vlaanderen, met de fiets uiteraard. En hoewel we dan misschien wel een beetje bevooroordeeld zijn over de fietspaden, zijn we ook altijd bereid om ons oordeel te herzien als blijkt dat de situatie veranderd is. Bovendien hadden we van anderen gehoord dat er in bepaalde delen van België toch echt wel heel veel verbeterd is, dus we gingen er met goede hoop naar toe deze keer.

Helaas bleek ter plekke dat we blijkbaar in het deel van het land terecht gekomen waren waar de modernisering op dit gebied nog niet was doorgedrongen. Hoewel dat, treurig genoeg, eigenlijk niet eens het probleem leek te zijn. We hadden namelijk het idee dat onze zuiderburen wel degelijk heel erg hun best hadden gedaan om de situatie voor fietsers in het verkeer te verbeteren. Met op diverse plekken “fietsstraten” waar de auto’s te gast zijn (deze kennen we in Nederland ook) en zelfs “fietsostrades” (aan de naam zal het niet liggen) was het duidelijk dat er hard gewerkt wordt aan de fietsinfrastructuur.

Maar ondanks deze goedbedoelde pogingen tot het verbeteren van het fietsersleven moesten we toch ook vooral constateren dat het op heel veel plekken nog steeds slecht gesteld is met de fietspaden. Ze zijn er opvallend vaak wel, dat moet gezegd. Maar ze zitten ofwel vol kuilen en gaten, of er staan auto’s op geparkeerd, of ze zijn afgezet. Bovendien ligt het fietspad soms rechts van de weg, maar vaak ook links, en daarna ineens weer rechts, waardoor je gedwongen wordt steeds weer de drukke weg over te steken. Tel daarbij op dat het tweerichtingspad vaak erg smal is, dat enorm slecht is aangegeven wanneer het pad stopt, en dat verder het verschil tussen de stoep en het fietspad nogal vaag is, en de conclusie is als vanouds: ze kunnen in België nog een hoop leren door eens goed in Nederland te komen kijken.

Toch was er ook een lichtpuntje, of eigenlijk meer een heel groot lichtpunt. Want waar we ook kwamen met onze fietsen, op de fietsostrade, het fietspad of gewoon op de weg omdat er geen pad was, overal kregen we zonder uitzondering voorrang van bijzonder vriendelijke en relaxte automobilisten. En die voorrang hadden we dan volgens de regels helemaal niet, maar kregen we wel, en er werd nog vriendelijk bij geknikt ook. Kom daar maar eens om in ons eigen landje. Dus als we onze zuiderburen uitnodigen om hier te komen kijken naar de fietspaden, stel ik meteen een ruil voor: laten we onze automobilisten naar Vlaanderen sturen om daar eens heel goed te kijken hoe je je ook kunt gedragen tegenover fietsers 🙂